Elke oorlog telt zijn collaborateurs - I
We zijn in oorlog, zei Jan Jambon voorbije weekeinde aan Gazet van Antwerpen. Hij is niet de eerste die het hoge woord uitspreekt – president Hollande deed dat bijvoorbeeld ook al - en zal ook niet de laatste zijn. Sommigen spreken dat dan weer tegen. Als we oorlog definiëren als een georganiseerde gewelddadige aanval op een samenleving, dan zijn we in oorlog. Het is weliswaar een zeer aparte oorlog, zoals Jan ook meegaf.
Een eerste verbijsterende vaststelling die kan gemaakt worden is dat oorlog steeds minder een zaak van soldaten blijkt te zijn. Ooit werden oorlogen uitgevochten door huurlingen, mannen die gekozen hadden voor het beroep van soldaat. Napoleon bracht later legers van dienstplichtigen op de been, burgerjongens die verplicht werden het uniform aan te trekken. Nog later in de Eerste Wereldoorlog vielen er naast miljoenen soldaten ook zowat 5% burgerslachtoffers; in de Tweede Wereldoorlog bedroeg het aantal omgekomen niet-soldaten zowat de helft. In deze oorlog vallen er bijna uitsluitend burgers. Het geweld richt zich vooral op weerlozen, dikwijls in feestelijke omstandigheden. De boodschap die de vijand wil brengen, klinkt klaar en duidelijk: niemand is nog veilig en niemand kan de eigen veiligheid verzekeren door voorzichtig te zijn. De vijand neemt onze autonomie af in een fundamenteel aspect van het leven: bescherming tegen onveiligheid.
Van soldaten in de klassieke betekenis van het woord is vrijwel geen sprake meer in deze inderdaad zeer aparte ‘oorlog’. De vijand draagt zelfs geen uniform. Tussendoor worden we dan nog getroffen door gewelddadigheden die amper te onderscheiden zijn van de politiek-religieus geïnspireerde terreur. Ook andere vormen van on-vrede versterken het gevoel van oorlog.
De oorlog die gaande is, werd bovendien nooit verklaard en de vijand is geen staat. Zonder officieel land waarmee we vechten, past deze strijd niet in het gekende plaatje van de internationale regels met betrekking tot het oorlogsrecht. Vandaar ook dat de term oorlog voor de huidige toestand betwist wordt. Ook op dat vlak blijkt het internationaal recht gedateerd en deze oorlog zeer bijzonder.
Er zijn trouwens meer vijanden dan alleen de strijders onder IS-vlag. Vele terreurdaden worden gepleegd door zogenaamde lone wolfs, die niet rechtstreeks in opdracht van IS of soortgelijken handelen maar daar hun inspiratie wel vinden. Al Qaida en consoorten zijn dan weliswaar IS niet maar voeren natuurlijk ook oorlog tegen ons, of beter, tegen onze levenswijze.
De strijders radicaliseren dikwijls razendsnel. De zone tussen brave medeburgers en militante bestrijders van onze samenleving gaat van wit over allerhande schakeringen naar pikdonker. Ook dat maakt de strijd extra moeilijk, want de vijand draagt niet alleen geen uniform, hij wordt vijand in een handomdraai.
De soldaten mogen dan verdwenen lijken uit de nieuwe oorlog waar in we verzeild zijn geraakt, het fenomeen collaboratie is dat niet.
Vandaar de wellicht terechte vaststelling van de Franse filosoof Alain Finkielkraut onlangs, uit het hoofd en dus niet letterlijk geciteerd, dat de islamisten nooit zullen winnen tegen ons maar dat het zeer de vraag is of we hen ooit kunnen verslaan. Het gevaar loert nergens en overal. Aanslagen van de klassieke soort kunnen ons systeem niet aan wankelen brengen - als we nucleair, biologisch, chemisch of cyberterrorisme even buiten beschouwing laten - maar spuiten wel angst en verkramping in alle aderen van onze samenleving.
De soldaten mogen dan verdwenen lijken uit de nieuwe oorlog waar in we verzeild zijn geraakt, het fenomeen collaboratie is dat niet. Elke vijand telt bondgenoten in het binnenland. Die worden ook altijd bestreden. Het fenomeen collaboratie biedt de overwinnaar trouwens de kans om zonder veel kritiek dingen te doen die in normale omstandigheden onaanvaardbaar worden geacht. Kijk maar naar de Turkse president Erdogan vandaag. Volgens hem is de Gülen-beweging verantwoordelijk voor de mislukte staatsgreep en dus pakt hij de aanhangers stevig aan, zogezegd niet om zijn eigen positie te versterken maar, volgens de geldende regels in zo’n gevallen, om de Turkse instellingen te vrijwaren. Dat verhaal klinkt zelfs logisch voor wie het uitgangspunt wil delen en de gehaaide Erdogan weet bijzonder handig gebruik te maken van die logica.
Ook wij hebben ervaring met repressies. Zowel na de Eerste als na de Tweede Wereldoorlog was die bijwijlen hard en gericht op meer dan alleen het bestraffen van meeheulen met de vijand. De Belgische ervaring leert trouwens, net zoals bij elke soortgelijke situatie, dat repressie de basis kan leggen voor generatielange rancune.
Bij de Vlaamse Beweging hebben velen de terechte kritiek op de Belgische repressie echter al te gretig verward met vergoelijking van de collaboratie. Collaboratie wordt altijd bestreden (door alle partijen tijdens het conflict) en bestraft (door de overwinnaar na het conflict).
Repressie kan dus misbruikt worden maar dat collaborateurs worden aangepakt is en blijft de normale regel. Doen we dat vandaag ook en doen we het voldoende? We zijn in oorlog met een politiek-religieuze beweging die ons systeem wil kraken en er zijn collaborateurs actief in onze wijken en straten. Toch lijkt het alsof het mes in de rug moet steken vooraleer wordt opgetreden. Maakt onze radicale keuze voor tolerantie en vrije meningsuiting ons machteloos tegen die collaboratie, waardoor die te veel vrij z’n gang kan gaan?
Hier gepubliceerd op 27 juli 2016.
Foto: De kerk in Rouen waar gisteren weer een terreurdaad plaatsvond.
TIP: Dankzij internet kunnen wij ook veel mensen bereiken buiten de klassieke media om. Help daarbij en deel dit artikel. Gewoon op de knop hieronder drukken.
- Login om te reageren