Mijn zondagsochtendrust wordt, terwijl ik dit tik, verstoord door het gebeier van een kerkklok die de gelovigen maant tot spoed bij het afhandelen van de aan de kerketocht voorafgaande voorbereidselen, zoals daar zijn tanden poetsen, haartjes kammen, schoenen nog even opblinken en kerkboek klaarleggen. Het aandringend gelui is, hoe nadrukkelijk het ochtendzwerk ook vullend, niet voor mijn oren bestemd wegens ooit opgenomen in de schoot ener, naar het oordeel van de uitnodigende kerk waarvan hier sprake, foute christelijke obediëntie.