Zondagse mijmering over tussentaal

Zondagse mijmering over tussentaal

U kent zeker het, in het bijzonder ter linkerzijde van de Schelde, linkerzijde wanneer u de loop van het stromende water zeewaarts volgt, geuite verwijt dat alles wat televisiekijkend Vlaanderen voorgeschoteld krijgt in het Antwerpse dialect uitgesproken wordt. Hoe dichter bij de koekenstad, hoe meer de wenkbrauwen aan het fronsen gaan bij die al te boute bewering. Aantwaarps? Zelfs wat Tom Waes uitkraamt, komt niet in de buurt van het idioom dat sinjoren als het hunne (h)erkennen.

Niet dat Tom Waes de zuivere Antwerpse klanken niet zou beheersen maar wanneer hij zich tot een breder publiek wendt, ‘kuist’ hij zijn klanken, geloof het of niet. Akkoord, Brugs of Gents wordt het niet maar Antwerps is het ook niet meer.

Wat dan wel? Tussentaal, want iets tussen het dialect en het Standaardnederlands, ooit onverschrokken Algemeen Beschaafd Nederlands genoemd. Tegen die terminologie ging de Weldenkendheid al veel eerder in het verweer want wie het ABN niet keurig sprak, zou om die reden onbeschaafd zijn, ofwa? Standaardnederlands dus, het Nederlands zoals je bijvoorbeeld zou verwachten dat De Standaard het bezigt en het bij de VRT wordt gesproken.

Stemmen, niet de minste want onder meer opborrelend uit de keel van de taalraadsvrouw van genoemde instelling, klinken op om die eis wat te milderen. Na een interview voor de radio, in keurig Nederlands uitgesproken maar naar inhoud zo flipfloppend dat kop en staart niet meer van elkaar te onderscheiden waren, ontstond althans die indruk, daarna in die mate genuanceerd dat niemand nog maar ongeveer weet wat de plannen terzake dan wel mogen zijn.

Er ontspon zich alleszins een zoals dat heet breed maatschappelijk debat, in welks zakje mijn duit tot vandaag ontbrak, een euvel waaraan bij deze geremedieerd wordt.

Ik schrijf heel af en toe bijvoorbeeld een dt-fout, zoals de aandachtige Zondagsmijmeringliefhebbers tot mijn spijt al konden vaststellen want onopgemerkt bleef dat zelden. Ik beperk me hier tot die gênantste der abuizen die tegen ons moers taal kunnen gemaakt worden want leg ik de lat hoger, dan vermenigvuldigt het aantal uitschuivers, lapsussen, kemels dan wel flaters zich exponentieel. Onze taal is niet eenvoudig voor wie ze foutloos wenst te bezigen en wij, ondermaansen, blijven alle illusies die we koesteren ten spijt feilbare wezens.

Terug naar dat zondigen tegen de dt-regel. Wanneer ik daar op betrapt word (ik schreef hier bijna een t achteraan!) staan me twee mogelijke uitwegen ter beschikking.

Daar is, ten eerste, de Dostojevskiaanse, die van schuld en boete. Ik heb gefaald, erken mijn vergissing, schaam me diep, doorsta de hoon die me ten deel valt en neem me voor me te herpakken. Schuld en boete dus, al heet Fjodors boek nu ‘misdaad en straf’ maar die woordkeuze lijkt me dan weer te fors om de begane misstap en het daaruit voortvloeiende gevolg passend aan te duiden.

De andere weg, de Romantische, gaat er van uit dat ieder een uniek wezen is en dat ook mag uiten in de wijze van aanwending der taal. Regels zijn uit den boze want fnuikend voor het particuliere Ik en dat geldt uiteraard in het bijzonder voor de repressieve dt-regels. Wanneer ik iets schrijf dat op gespannen voet staat met die dt-regels dan ligt het probleem uiteraard bij die regels, nooit bij mij, zo luidt de logica der Romantiek.

De bijgaande foto, gemaakt van de omslag van enkele boeken uit het schap ‘schooltijd’, toont aan dat er in mijn college geen romantische cultuur heerste. Ook niet wanneer het de Franse taal betrof want l’important n’était pas la rose mais le verbe. Uit pure balsturigheid mat ik Gilbert Bécaud een baard aan.

Ik moet nu nochtans ootmoedig vaststellen dat die opvoeding zich diep in mij wist te verankeren want wanneer ik me aan een dt- of andere taalmankement bezondig, erken ik zelf in de fout gegaan te zijn en verschuil ik mijn tekortschieten niet achter de bewering dat de regels van het Nederlandse taaleigen uitingen zouden zijn van fascistoïde denkbeelden.

Edoch, tezelfdertijd besef ik ten volle dat de perfectie mij niet gegeven is - die zes middelbare schooljaren speelden zich af in een zich op godsvrucht beroepend college - en dat het bepaald onheus, om het woord lomp hier niet te gebruiken, zou wezen de foutloosheid bij anderen wél te mogen vermoeden. Mildheid is bij het beoordelen van taalfouten even gepast als bij het beoordelen van andere onvolkomenheden die we bij de medemens wel eens moeten vaststellen.

Goedertierendheid ontkent niet het bestaan van juist of fout, begrippen die zonder regels zinledig blijven, maar springt er mee om naar past bij de menselijke maat.

Genadeloosheid bij het bewaken der regels heeft dat gemeen met de totale afwijzing ervan door het verabsoluteren van het eigen gelijk als enige richtsnoer: ze leiden naar onverdraagzaamheid.

Zondigde ik hierboven tegen een taalregel, wijs me er dan op met passende inschikkelijkheid en ik zal ootmoedig deze illustratie mijner onvolmaaktheid erkennen met het vaste voornemen bij een volgende gelegenheid nog beter mijn best te doen.

Want mijn tekorten tot norm maken? Wat een zootje zou dat opleveren.

Facebook, 20 februari 2023

Labels