Zondagse mijmering: Voornaam of voornaam

Zondagse mijmering: Voornaam of voornaam

De concrete situatie ben ik intussen vergeten want de voorbije week telde aardig wat wakende uren, bovengemiddeld veel, waarin ik aardig wat mensen, bovengemiddeld veel, tegen het lijf liep en ik werd dus wel eens aangesproken als ‘mijnheer De Roover’, meer specifiek ergens-ik-weet-niet-waar door iemand-ik-weet-niet-wie en dat vormt de aanleiding voor het hiernavolgende.

Wanneer ik ‘mijnheer De Roover’ hoor zeggen, geeft me dat nog altijd het gevoel dat daarmee mijn vader bedoeld wordt, ikzelf intussen nochtans 6 decennia oud en senior al ruim een decennium niet meer onder ons. Hij was mijnheer De Roover, op het werk (thuis niet!) zelfs ‘baas’. Andere tijden dus.

Uit diezelfde andere tijden dateert volgende anekdote. Onze bovenburen behoorden zowat tot de familie. Wanneer ik ‘s middags van school thuis kwam, trippelde ik automatisch de trap op want de ochtend eindigde voor ons moeder in de regel op het trekken van een kaartje met de bovenbuurvrouw, tenware ze naar de markt togen. Daarheen gingen hun passen op woensdag en die dag was er ‘s middags geen haast mee gemoeid en stoorde het de verdere voortgang van de dag niet als ze pas later weer op ons adres aanbelandden. Op communiefeesten, huwelijken of jubilees ontbrak het koppel van boven nooit.

Gingen ze er enkele dagen op uit, naar de zee, de Kempen of de Ardennen - gekker moest niet voor hen - stuurden ze een postkaart, steevast ondertekend met ‘madam en Henri’. Zo heetten ze ook voor mij. Madam die zich wat sjieker voordeed dan de feiten wellicht verantwoordden en Henri die stilletjes in de zetel, wegkwijnend van de longziekte die hem ook fataal werd, zichzelf mocht blijven op voorwaarde dat hij zijn hemdsmouwen niet opstroopte. Ooit had hij op zijn onderarm een tatoeage laten zetten en die mocht geen daglicht meer zien.

Mijn moeder ging dan wel ruim twintig jaar lang boven kaarten en deed naargelang de tijd verstreek en madam slechter te been was steeds meer de boodschappen voor haar maar ze bleef ‘madam’ heten, tegenover derden ‘madam van boven’. Haar voornaam kenden we wel maar die werd niet gebezigd. Dat hoorde niet. De gêne die ik toen voelde, weerhoudt me er nog van hem hier neer te tikken. Madam is intussen ruim 20 jaar dood dus laat die voornaam ook maar rusten. Die vond ze niet voornaam.

Ook onze leraars hadden voornamen maar meer dan de eerste letter kenden we niet. A. De Geest kon André heten maar ook Armand of Albert, misschien wel Alfred zoals een medeleerling ergens meende opgevangen te hebben. Giechelend fluisterde een moedige kornuit vanuit het achterste van de rij ‘Alfred’ maar mijnheer De Geest gaf geen krimp. Jaren later leerde zijn doodsbrief in de krant dat het Arsène was geweest, een toevoeging bedoeld als bijkomende informatie maar die het voor mij eerder bemoeilijkte om in de zwart omrande mededeling het verscheiden onzer oud-leraar te herkennen want we kenden wel mijnheer De Geest maar geen Arsène. Als leerlingen zijn we dus nooit zelfs maar in de buurt van de waarheid gekomen. Het mysterie bleek sterker dan de speculaties.

Dat was vroeger. Voorbije week reageerde ik, goed doordrongen van het besef in democratische tijden te leven, zoals gebruikelijk in dergelijke situaties dat mijnheer De Roover gewoon Peter heet.

Dat zeg ik ook aan oud-leerlingen, geen nobele onbekenden dus, die me doorgaans, ook al viel de schoolpoort reeds tientallen jaren geleden definitief achter hen dicht, nog mijnheren bij de toevalligheden die onze wegen nog eens doen kruisen. Niet zelden voel ik bij hen dan de aarzeling die ook mij zou overvallen hebben als mijnheer Lenaerts me na afzwaaien had gezegd dat het nu wel Carlo mocht zijn. Bij De Geest droegen we korte broeken, bij Lenaerts zaten we al in het laatste jaar en toen kenden we de voornamen wel. Onder elkaar was Lenaerts ‘de Carlo’ voor zo ver we de bijnaam, een lichamelijk gebrek beschrijvend, niet bezigden. Eigenlijk was ‘de Carlo’ gedurfder dan die bijnaam. Die laatste was gemeengoed, de voornaam gold als een inbreuk op zijn privacy, een privilege onder ons, laatstejaars. Als we het onder elkaar over de Carlo hadden, dan waren we al een beetje afgestudeerd, stonden we al een beetje op gelijke voet met hem. Na afstuderen hoefden we dergelijk surrogaat niet meer want dan waren we echt bezitter van het zo begeerde ezelsvel en werd het weer gewoon respectvol ‘mijnheer Lenaerts’.

Het omgekeerde maar hetzelfde deed zich ook voor. Leraars gebruikten voornamen bij kleine kinderen. Door de man vooraan aangesproken worden bij de familienaam betekende zwaar onweer of, jawel, dat die dons op de bovenlip wél degelijk werd opgemerkt, wat je zus ook mocht beweren, en er weer een trede geslecht was op de trap der levenshiërarchie.

Een voornaam (die uiteraard vooraan hoort!) wel of niet gebruiken hoort niet zonder betekenis te zijn. Mijnheer Janssen, mevrouw Peeters, zo heetten ze voor iedereen. Frans of Mia, dat waren ze alleen voor familie - eventueel met voorvoegsel nonkel of tante en uiteraard niet voor de kinderen die het absoluut exclusieve papa en mama gebruikten - en vrienden. Je moest het verdienen om toegelaten te worden tot de kring die hun voornaam mocht gebruiken. De voornaam was informeel, de familienaam voornaam.

Iedereen toestaan de voornaam te gebruiken klinkt sympathiek en democratisch maar het maakt het wel onmogelijk mensen te bevorderen tot die binnenkring die dat ietsje ‘meer’ mag. Het vervlakt vandaag, want als iedereen hetzelfde ‘meer’ mag, is ‘meer’ geen ‘meer’ meer.

Soms lag het zoals vermeld dan weer anders zoals de leraar die een leerling bevordert van voor- naar familienaamdrager of een werkgever eertijds die het werkvolk bij de voornaam aansprak maar zelf voornaam mijnheer bleef.

Subtiel allemaal maar het betekende wel iets, ter aanspreking kiezen voor het ene dan wel het andere.

Bij bedrijven en instellingen blijf ik alleszins stijl in de leer. Als die mails sturen met aanspreking ‘Peter’ of bij een telefoongesprek meteen familiair tot de voornaam overgaan, hebben ze er bij mij prompt gelegen. Niet omdat ik me verheven voel maar omdat ik mijn vrienden die me bij mijn voornaam aanspreken boven een toevallige telefonist verheven acht.

(Voorbije week kruiste ik in Brussel bezoekers van N-va Maarkedal. Marijke Van Welden drukte razendsnel op de knop en haar kiekje leek me gepast om u een fijne zondag te wensen.)

Facebook, 16 oktober 2022

Labels