Zondagse mijmering: Als de rook het zicht belemmert
Ik overdrijf, niet alle rook en niet alleen ons huis. “Een beetje rook en de hele wijk” tekent de feiten correcter.
Ik mag in deze zaak overdrijven want de jezuïeteninstelling waar ik mijn universitaire opleiding genoot, werd op korte tijd twee keer getroffen door rampzaligheden die me in het hart troffen.
Alsof God de wraakzuchtige tuchtiger is die donderpredikers er eertijds van probeerden te maken, brak de brand uit kort nadat de rector van wat intussen Universiteit Antwerpen heet twee medewerkers schorste omdat die in een privégesprek dingen vertelden die niet strookten met het politiek correcte eenheidsdenken dat onze universiteiten vandaag blijkbaar kenmerkt. Wat ze tegen elkaar zeiden, zonder derden, was trouwens absoluut niet strafbaar.
Mogelijk denkt u bij het woord jezuïet aan strenge beperkingen op wat in woord en geschrift kond mag worden gedaan. In ‘mijn’ jaren ‘80 was daarvan alleszins niets te merken aan de Prinsstraat. Eigenlijk was tolerantie daar toen troef en gelukkig maar want uw dienaar maakte daar ruimschoots gebruik van.
Eén voorbeeld. Onze prof ethiek besprak uitgebreid een boek (tenware ik me vergis luidde de titel ‘Ethiek van het goede leven’ maar het staat op een plank die ik vandaag niet kan raadplegen) en zijn bewondering ervoor drupte van zijn colleges. Voor het eindexamen mochten we daaruit één hoofdstuk naar keuze bespreken.
Al te zelfzeker, overmoedig, zelfoverschattend en de confrontatie actief zoekend - een mens mag de 21-jarige uithangen wanneer hij 21 is - koos ik het hoofdstuk waarmee ik het minst akkoord kon gaan.
In de gang voor het examenlokaal, die sluis waar de buitenkomers, de ene dansend van opluchting, de andere gekraakt, nog uitsluitend levensmoeheid uitstralend, door de wachtenden, in grote meerderheid zich nagelbijtend de vraag stellend waarom ze de ernst van het fenomeen eindproeven zo lang en hooghartig hadden miskend, besprongen worden in de hoop van de zopas tot het gild der oudstrijders bevorderden een blik vergund te krijgen in wat de nabije toekomst aan onhebbelijkheden in petto houdt, werd mijn keuze afwisselend afgedaan als een vorm van zelfverminking dan wel een gevolg van volkomen zinsverbijstering voortspruitend uit acuut slaapgebrek.
Een lichte twijfel begon me te bekruipen en ware het niet meteen mijn beurt geworden, ik had mogelijk het hazenpad gekozen, een nul wegens forfait verkiezend boven eenzelfde score wegens verregaand onvermogen. Edoch, mijn voorganger kwam buiten en ik werd geacht de openstaande deur te sluiten, evenwel pas nadat ik me aan de binnenzijde ervan bevond.
Zelfs lafheid kon me toen niet meer redden en dus besloot ik door te zetten met mijn al te snode plan.
De prof keek verbaasd op toen ik vertelde het uitermate oneens te zijn met de in hoofdstuk vier ontwikkelde theses en nodigde me wenkbrauwfronsend uit daar ook argumenten voor aan te dragen. Ik trok van leer, hij daagde verder uit, ik riposteerde, het ging heen en weer, zijn grijzende baard leek na een tijd een soort glimlach te verbergen die ik interpreteerde als de inleiding op zijn beslissende mokerslag waarbij hij zijn jarenlang opgebouwde eruditie als een olifantenpoot op mijn dilettante requisitoir zou laten neerploffen, er geen spaander van heel latend.
Hij keek op zijn horloge als wilde hij het juiste tijdsstip mijner intellectuele guillotinering vaststellen en sprak de woorden die de korte einddialoog inleidde: “Oei, is het al zo laat?” Ik knikte omdat hij geen specifiek uur vermeldde waardoor zijn uitspraak in alle omstandigheden als correct moest worden erkend. Het is altijd in de geschiedenis en overal ter wereld “al zo laat” geweest. Het leek me verstandig, teneinde de hopeloosheid mijner toestand niet verder op te drijven, hem tenminste op die vanzelfsprekendheid gelijk te geven.
“Dan zijn we wel erg lang bezig geweest over dat vierde hoofdstuk. Ik vermoed dat u de cursus ook goed kent?”
Naast dat boek omvatte de leerstof inderdaad nog ander materiaal en het geleden tijdverlies als een bondgenoot beschouwend, riskeerde ik de manifeste onjuistheid “Ik denk het wel professor”.
Hij knikte en sloot af met: “Dan zullen we het daar bij laten. Dankuwel mijnheer De Roover. Gelieve… (hij bekeek zijn papieren) Ariane De Ruyter binnen te roepen.”
Hij knikte me welhaast grootvaderlijk toe, ik liet een ineengekrompen wezen binnenkomen dat in niets behalve haar haarspeld leek op de Ariane die ik kende als Ruyterke maar voelde me zelf uitermate verlicht. Enkele weken later bevestigde de proclamatie dat aanvoelen. De goede man beloonde mijn weerspannigheid met een score van 18/20, een cijfer dat mij uiterst zelden om niet te zeggen zowat nooit te beurt viel.
Deze anekdote verhaalt geen uitzondering. Op UFSIA, den Injas, mochten we botsen met de ‘officiële waarheid’. Wij studenten en zij docenten.
Dat is de geest waarin je jonge mensen opleidt, niet in een die meer lijkt op die van een Stasi-wachtkamer dan wat hij hoort te zijn op een universiteit en mijn alma mater nu dreigt te overvallen. De rook belemmert er het zicht. Mijn goede oude universiteit is aan serieuze herstelwerken toe.
Ik sluit echter goedgemutst af met wat voor mij de tweet van de dag mag heten. Hij komt van professor Wouter Duyck: “In Vlaanderen alleen gaan 125.000 (!) kinderen nu op kamp. Georganiseerd door vrijwilligers. Gratis en voor niks. Hoe ongelooflijk is dat eigenlijk.”
Er zijn dus echt ook wel heel goede redenen om morgen onze Vlaamse nationale feestdag uitbundig te vieren.
Fijne zondag vandaag en feestdag morgen.
(Noot: al typend viel me een juistere titel in van het betrokken boek: “Politiek en het goede leven” van pater Bertrand J. De Clercq. Of het echt over het vierde hoofdstuk ging, weet ik trouwens niet meer. Ik neem het boek deze zomer nog eens ter hand. Misschien was ik toen toch wat te streng in mijn oordeel en de professor in zijn oordeel over mij niet streng genoeg.)
Deze zondagse mijmering verscheen op Facebook op 10 juli 2022.
- Login om te reageren