Pleiten voor schoonheid choqueert
DE AFSPRAAK
De aankondiging dat de Vlaamse regering een kleine besparing op het departement cultuur doorvoert en, vooral, van de verschuiving in de besteding daarvan vormde de directe aanleiding voor dat programmaonderdeel. Over kunst en cultuur wilde ik wel eens iets ter inleiding van dat debatje zeggen, niet als politicus – wat ik nadrukkelijk vermeldde – maar als liefhebber.
Op VRTNWS verscheen snel na de uitzending een artikel met in de titel een citaat: “Vroeger hadden we kunstenaars met een beter oog voor schoonheid”. Uitgelicht in de samenvatting stond iets verder te pronken: “Bevrijd u van de overheid en van het hele idee dat u aan de subsidieslurf moet hangen om te doen wat u eigenlijk wil: choqueren.” In het artikel stond het duidelijker: “Als nu de indruk wordt gewekt dat de overheid zich wil bevrijden van kritische kunstenaars, zou ik een omgekeerde oproep willen doen aan de kritische kunstenaars: bevrijd u van de overheid en van het hele idee dat u aan de subsidieslurf moet hangen om te doen wat u eigenlijk wil: choqueren.” Uit het langere citaat blijkt dat ik me in dat citaat uitdrukkelijk richtte tot kunstenaars die zich willen tooien met het epitheton ‘kritisch’. (Die term ‘subsidieslurf’ heeft alvast gechoqueerd.)
Het stormde reacties na de uitzending. Ik mocht talloze steunbetuigingen ontvangen, ook uit de bredere cultuursector die minder homogeen is dan innercirclisten graag doen geloven. Het aantal reageerders dat het oneens is met wat ik zei – of met wat ze er uit opmaakten – bleek ook stevig van getal. Het leverde bovendien spotprenten en animaties op, sommige daarvan uitermate geslaagd trouwens. Dat heb je niet in een discussie over fiscale hervormingen bijvoorbeeld. Fiscalisten nemen niet snel de tekenpen ter hand om hun ongenoegen te uiten.
Uiteraard waren de al dan niet subtiele verwijzingen naar het nazisme niet uit de lucht. Daarin zijn fiscalisten dan weer bedaagder. Dat brengt me bij een eerste bizarre vaststelling: pleiten voor schoonheid levert dus zowaar verwijten van nazisympathieën op. Entartete kunst, weet je wel.
Bij de gemaakte verwijten zaten dus toch weer een hoop reacties op wat ik nooit zei. Wanneer op lange tenen wordt getrapt, neemt het vermogen om boodschappen juist te begrijpen fel af. Ter info voor mensen ‘ter rechterzijde’ die nu hevig ja knikken: het fenomeen doet zich echt niet alleen voor bij progressieve culturo’s zoals waarnemers van de sociale media dagelijks kunnen vaststellen. Het is des mensen maar daarom niet minder fout.
Nu goed, misschien zijn er nog wat misverstanden recht te zetten want niet alle critici kozen voor de brutale voet vooruit, met de obligatoire verwijzingen naar nazisme. Er waren wel degelijk andersdenkenden die probeerden in dialoog te gaan.
ALS LIEFHEBBER VAN SCHOONHEID
Wat ik vertelde was duidelijk in twee onderdelen opgesplitst. Ik gaf als niet-politicus, als liefhebber een kijk op kunst en cultuur en daarna, als politicus, één over de rol van de overheid. Dat verschil werd niet door iedereen even juist opgepikt. Wanneer ik inderdaad zei dat kunst, naar mijn oordeel, weer wat meer gericht mag zijn op schoonheid, zeg ik niet dat geen enkele kunstenaar daar nog mee bezig is, niet dat het begrip kunst daarmee helemaal wordt afgedekt en al helemaal niet dat ik zou vinden dat de overheid moet bepalen wat schoonheid is.
Het misverstand dat kunst altijd en alleen schoonheid moet voortbrengen, kan alleen het gevolg zijn van slechte wil of luiheid. VRTNWS haalt letterlijk aan uit mijn tussenkomst: “Je hebt ook een tweede taak van cultuur: om te choqueren, vragen te stellen of te confronteren. Daarmee heb ik geen probleem, voor alle duidelijkheid.” Wie er de navolgende uren of dagen liever met het gestrekte been in ging, liet die duidelijkheid voor alle gemak voor wat ze wilde zijn.
Ik blijf er wel bij dat kunst voor mij ook – en zelfs in eerste instantie – op schoonheid moet gericht zijn en de vaststelling dat daar een verschuiving heeft plaatsgevonden zou toch buiten kijf moeten staan. Was kunst ooit de manier waarop scherpziende kunstenaars het schone dat de gewone sterveling wellicht ontging verbeeldden dan verzwakte die klemtoon doorheen de tijd. De kunstenaar zette zichzelf ook meer op de voorgrond, we kregen een beweging naar l’art pour l’artiste als het ware.
Onzin, ontsproten uit het brein van een kunstbarbaar? Een politicus mag iets zeggen over cultuur, lees ik vandaag in De Morgen uit de pen van de artistieke leider van de KVS Michael De Cock, “maar het wordt gevaarlijk als ze dat, met een schrijnend gebrek aan kennis van zaken, doen om een beleid te rechtvaardigen.”
Tja, gebrek aan kennis van zaken; het is wat. Intussen stootte ik gisteren op volgende zin in een boekbespreking in de progressieve The Guardian van cultuurcriticus Sebastian Smee: “Van zijn positie als een fundamentele waarde in de kunst, is het <het gaat over ‘beauty’, schoonheid> herleid tot een frivole bijkomstigheid of, erger, een drager van vuile ideologieën en clichés.” Smee situeert die tendens in de voorbije 50/100 jaar maar ziet de ‘jongste 10 jaar’ een heropbloei van het begrip schoonheid. Het artikel dateert van 2009. De verschuiving van de plaats van schoonheid in het begrip kunst is er wel degelijk, die zoog ik niet uit mijn cultuurbarbaarse duim. Dat zo’n evolutie nooit definitief is en dat schoonheid er nog wel toe doet bij vele kunstenaars, zal niemand mij horen tegenspreken.
‘Niet alles is kunst’, klinkt de titel van een in 2010 uitgegeven bundel van drie Nederlandse pleitbezorgers voor figuratieve kunst. Voor Lennaart Allen, één van de drie, is non-figuratieve kunst helemaal geen kunst maar ornamentiek en hij onderbouwt die stelling. Je bent het er mee eens of niet maar onnadenkend geklets is het niet. Diederik Kraaijpoel, kunstschilder maar intussen overleden, stelt dat “goede kunst in principe onmiddellijk begrijpelijk is. (…) Kunst waar een verklaring bij nodig is, is geen goede kunst. Een geslaagd werkstuk kan op eigen benen staan.” Ik kan me in de gedachtegang van die school wel voor een groot deel vinden.
Roger Scruton, de dwars denkende filosoof die door de linkerzijde graag wordt genegeerd dan wel oneigenlijk bekritiseerd, schreef zijn gedachten over ‘Beauty’ (titel van een boek van hem) erudiet neer en ik durf hem toch nog iets hoger inschalen dan degenen die deze dagen tegen mij storm liepen. Hij betoogt dat er wel degelijk criteria zijn om schoonheid te beoordelen. Titiaans werk is schoner dan een wc-pot. Scruton weet nog zekerder dat het duidelijk is wanneer er een gebrek aan schoonheid valt waar te nemen.
Onlangs had ik het grote genoegen Alexander Stoddart te mogen ontmoeten bij een lezing van deze Schotse beeldende kunstenaar. Wie ooit de Royal Mile in Edinburgh bewandelde, kent diens beeldhouwwerken van Adam Smith en David Hume. Enkele jaren geleden interviewde Alicja Gescinska deze neo-klassieke beeldhouwer voor Wanderlust, uitgezonden op Canvas. Ze schreef in hem een genie ontmoet te hebben. Stoddart verdedigt de esthetica in de kunst assertief en hartstochtelijk. Hij trekt graag en scherp van leer tegen gelauwerde kunstenaars die staan voor het dominante, volgens Stoddart door linkse politici gestimuleerde discours over kunst. Hij doet dat trouwens met brio, zijn luisterend publiek aan de lippen klevend.
Het zijn enkele voorbeelden en dus ja, er zijn wel degelijk belezen denkers over kunst en cultuur – en niet alleen cultuurbarbaarse politici op De Afspraak - die zich herinneren dat we het ooit hadden over de ‘schone kunsten’, ‘les beaux arts’. Passen ze niet in wat in Vlaanderen de pensée unique lijkt te zijn waarin men geacht wordt zich te wurmen om toegelaten te worden tot het kunstendebat? Dat zegt dan natuurlijk meer over de schraalheid van dat debat dan over de betekenis van degenen die de schoonheid wel durven naar voor schuiven als een, zoniet hét, kernpunt van kunst.
De visie die ik terzake aanhang werd ouderwets genoemd, alsof dat in deze een argument zou zijn en niet gewoon een tijdsvaststelling. Hoedanook: wanneer ik naar onze Antwerpse kathedraal kijk, naar een schilderij van Van Eyck, naar Bach luister, wel dan weet ik zeker: dat is schoon. Ook vandaag wordt gelukkig nog schoonheid geschapen maar als De Cocks column over mij de titel draagt ‘Met Peter De Roover terug naar de 18de eeuw’ vind ik dat alleszins minder beledigend dan het bedoeld is. Traditie vormt geen dode materie maar een opstapje naar hoger. Het verleden biedt de schouders van reuzen waarop dwergen hoger komen dan wanneer die op hun eigen kluitje blijven ploeteren.
BEVRIJDEN VAN OVERHEIDSBEMOEIENIS
Mijn mening over kunst en schoonheid is er één tussen andere en zeker geen die ik via de politiek zou willen opdringen. In tegendeel en daarmee komen we aan dat tweede luik; wat kan/mag van de overheid verwacht worden op het terrein van kunst en cultuur. Hier komt wel de politicus aan het woord.
Laat me niet gezegd hebben dat er geen enkele rol te spelen is maar het is mijn vaste overtuiging dat die best zo klein mogelijk blijft. De overheid vormt belastinggeld om tot subsidies en keert die vervolgens uit; ofwel rechtstreeks ofwel via commissies die door de politiek worden samengesteld. Wel, ik wantrouw dat mechanisme. Meer nog: aangezien belastingbetalers recht hebben om te weten wat er met hun belastinggeld gebeurt én kritische kunstenaars het recht hebben elke inmenging van de overheid af te wijzen, stoten we op een zwaar subsidiedilemma. Ik mag aannemen niet de enige te zijn die de tegenspraak ziet tussen maatschappijkritiek en het ontvangen van overheidsgelden?
Uiteraard bestaat er ruimte voor cultuurpolitiek. Ons erfgoed bestaat alleszins uit breed erkende kunstuitingen. Geld besteed aan onze kathedralen of Pieter Bruegel, dat is goed besteed geld. Amateurkunsten verdienen ook zeker steun in de rug. Subsidies voor cultuurinstellingen die hoge kwaliteit leveren zijn tot een zekere hoogte zinvol. Ruimte voorzien waar kunst en cultuur kan bedreven worden, kunstwerken die de publieke ruimte opwaarderen; ja de overheid heeft een rol te spelen. Of beter: een ondersteunend rolletje.
Overigens, door de hoge belastingaanslag in dit land, is de ruimte voor de burger om zelf geld aan cultuur te besteden sterk ingeperkt. “J’ai déjà donné”, reageert de belastingbetaler dan terecht. Zo lang die belastingen zo hoog zijn, heeft ook de cultuursector zeker recht op een deel van die te dikke koek. Dat wij dan als burger onze zeggingskracht over de besteding verliezen en uitbesteden aan de overheid, toont echter aan dat die weg fundamenteel verkeerd loopt indien te ver bewandeld.
Het verwijt dat ik als politicus niet mag bepalen wat schoonheid is, kan ik niet als verwijt zien want dat is juist mijn basisstelling. Klein verschilpunt met velen die me bekritiseren: ik ben consequent en wantrouw niet alleen politici maar de overheid als zodanig wanneer ze een te dikke vinger in de middelenpap krijgt. De overheid mag dus inderdaad niet bepalen wat waardevolle kunstuitingen zijn maar dat geldt zowel voor politici als voor de commissies samengesteld uit experten in hun rol van bureaucraten die menen te kunnen oordelen over goed of slecht.
Geniet nog eens mee van volgende passage uit het striemende stuk ‘Het verweesde boekenbal’ waarin Karel van het Reve in Hollands Weekblad afrekent met schrijvers die protesteren tegen het in hun ogen te armoedige subsidiebeleid van de Nederlandse overheid (we schrijven 1963): “Het is nu al zo, dat zelfs de krantenlezende leek de indruk krijgt dat het ene jaar Victor E. van Vriesland, Hella Haase en Fred Kossmann in de jury zitten die Adriaan Morriën een prijs geeft, terwijl het volgend jaar Adriaan Morriën, Victor E. van Vriesland en Hella Haasse de prijs aan Fred Kossmann geven, en zo ad infinitum en ad nauseam.” Niks nieuws onder de zon dus. Ik wees in de uitzending terloops op dat inteelterige fenomeen.
De kunstenaar die kritisch reageert op die commissiejury’s gevuld met vertegenwoordigers van het kritische kunstenaarsgild mag het trouwens doorgaans schudden bij het toekennen van beurzen en prijzen. Ik mocht daarover de jongste dagen niet weinig getuigenissen ontvangen. De aard van menige reactie op mijn steen in de kikkerpoel bevestigt het trouwens: de tolerantie voor andersdenkenden is in het dominante cultuurmilieu bepaald onderontwikkeld, mogelijk wegens zelden in eigen kring geconfronteerd met fundamentele kritiek op het subsidiesysteem.
Over weinig is die cultuurelite het onderling eens maar rond het subsidieprincipe sluit de falanx zich als de weerlicht. Elke wijziging van het systeem wordt gezien als een ideologische ingreep, alsof dat bestaande verdeelmechanisme verheven zou zijn boven elke kritiek en zelf geen uitgesproken ideologische visie verraadt.
In elk geval, vat mijn kernboodschap maar samen als volgt: hoe minder overheidssubsidies, hoe minder ruimte voor inmenging van de overheid in het artistieke leven. Vandaar mijn oproep dat niet de overheid zich moet bevrijden van kunstenaars, de kunstenaars moeten zich bevrijden van de overheidsgreep. Dat geldt uiteraard des te meer naargelang ze zich maatschappijkritisch willen noemen.
(Ter aanvulling: Ik gooide in de uitzending de beroemde bepaling van Willem Kloos over de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste gevoelens, die ik uit mijn schooltijd nog had onthouden, in de ether om die aan te vullen met ‘behalve de financiering, die is allercollectiefst’. Het woordgrapje werd me niet meteen in dank afgenomen. Voor alle duidelijkheid: Willem Kloos, niet toevallig God in ’t diepst van zijn gedachten, was absoluut niet tegen schoonheid gekant, in tegendeel. De individualisering in de kunst en de afstand tot schoonheid, zijn geen identieke bewegingen.)
AFSLUITER
Sta me toe af te sluiten met enkele citaten. Van Johann Sebastian Bach bijvoorbeeld, die componeerde “om de Schepper te loven en de mensenziel te verheffen”. Dat de muziek een absoluut hoogtepunt bereikt in het bescheiden ‘erbarme dich’ van zijn Matthäus-Passion is veelzeggend.
Kerkvader Augustinus schreef: “Laat heb ik u lief gekregen schoonheid, zo oud en zo nieuw.” Zo oud en zo nieuw. Geen reden tot wanhoop dus.
Fjodor Dostojevski laat prins Mysjkin in ‘De Idioot’ zeggen: “Schoonheid zal de wereld redden.” Schoonheid is daarbij geen subjectief gevoel maar heeft voor de grote Russische literator wel degelijk een objectief karakter. Alexandr Solzjenitsyn nam de zin over in zijn ‘Goelag Archipel’. Zelfs in de gruwel van de Sovjetstrafkampen in Siberië bleef de hoop op schoonheid levend en bood ze hoop. Of ze de wereld kan redden, weet ik niet, mensen redden uit wanhoop kan schoonheid alleszins.
Juist, het zijn ouderwetse mannen die ik citeer. Alleen Solzjenitsyn is een 20e eeuwer en intussen ook al een tijd niet meer onder ons. Hij liep bovendien niet hoog op met zijn eeuw. In 2004 verkoos een panel van vijfhonderd kunstkenners een urinoir tot invloedrijkste kunstwerk van de 20e eeuw. Zelfs Titiaan zou in de 16e eeuw met zware concurrentie af te rekenen hebben.
Tekst verschenen op mijn Facebookpagina op 18 november 2019.
Foto: De losgebarsten polemiek scherpte de creativiteit van menigéén aan. Ik eis niet alleen de verdienste op een cultuurdebat losgeweekt te hebben, ik heb zelfs kunstenaars geïnspireerd.
- Login om te reageren