Zondagse mijmering: De Steen des aanstoots

Zondagse mijmering: De Steen des aanstoots

We mijmeren vandaag wat later wegens een tv-optreden in de late voormiddag. Ter compensatie gooi ik er een hete patat in.

’s Zondags mijmeren over de eigen stad, is niet kwaad. Maar dan kan de ‘steen des aanstoots’, de woorden zijn van burgemeester De Wever, natuurlijk niet vermeden worden. Het Steen mag dan al jarenlang feitelijk ontoegankelijk en functieloos liggen te liggen, het is en blijft een icoon dat de Antwerpenaar naar het hart gaat. Dat bleek de voorbije dagen heel nadrukkelijk, bij de massale – in grote meerderheid afkeurend- reacties op de eerste opgedoken foto’s van de nog onafgewerkte bijbouw die er voor moet zorgen dat Het Steen weer meer gaat zijn dan een hoop stenen maar een gebouw dat leeft.

Wil u weten wat ik er van vind? Ach, ik acht mezelf als traditionalist niet de meest geschikte mens om daar een oordeel over te vellen. Elke steen die wordt verplaatst, zorgt in mijn hart voor een krimp. Nieuwbouw zegt mij niks, ik wil wonen in een huis met geschiedenis, waar de tijd een laag doorleving over de stenen heeft gestreken. Als ik dat belangrijk vind voor mijn eigen woning, vormt dat natuurlijk ook mijn maatstaf voor gebouwen die mijn ruimere omgeving vorm geven.

Is het MAS mooi? Wellicht schrok ik er van terug toen ik het ding voor het eerst zag en wanneer ze het morgen zouden slopen, trok dat zeker ook alweer een kras door mijn melancholische ziel. Binnen 12 dagen zal de opening van het MAS dag-op-dag 10 jaar geleden zijn. Op die korte tijd is het met de plek vergroeid. Dan is het niet moeilijk zich voor te stellen hoe dat zit met een gebouw dat er, naargelang het deel, al eeuwen, al ruim een eeuw, al decennia te kijk staat voor elke wandelaar langs de stedelijke Scheldeboorden.

Verwering biedt een vorm van schoonheid. Herkenbaarheid staat gelijk aan schoonheid. Vertrouwdheid is een ander woord voor schoonheid. Dat is de reden waarom grootouders mooi zijn; verweerd, herkenbaar, vertrouwd én dus schoon.

Ik wandelde gisteren door de Falconrui. Daar verrees de voorbije jaren een nieuwe wijk, waar vroeger het Zeemanshuis oprees. Proper werk dat ze daar geleverd hebben; keurige appartementsblokken die weer puike woongelegenheid bieden aan honderden Antwerpenaars. Voor zo ver ik daar als wandelaar over kan oordelen, lijkt de site te steunen op een overdacht concept, met ruimte, groen – potentieel, want het is nog wel wat nieuwbouwachtig – en dicht bij de binnenstad.

Maar er is een maar. Daar stond voorheen dus het Zeemanshuis alwaar ik menig genoeglijke avond doorbracht, genietend van pretentieloos volkstheater, tijdens de pauze en achteraf in een propvolle en luidruchtige bar alles bij pot, pint en bitterballen herkauwend met vrienden. Het van halfweg vorige eeuw daterende Zeemanshuis was een schreeuwlelijke draak in neo-sovjetbouwstijl, met een inkomruimte die een aanslag betekende op elke vorm van esthetisch gevoel maar waar ik ooit, verwachtingsvol gestemd, wachtte op de mede-toneelgangers/sters die nog snel naar toilet gingen voor het doek zou opgaan.

In 2013 ging het onder de sloophamer, na veelvuldig maar tevergeefs protest van melancholisch geïnspireerde actiegroepen, erfgoedverdedigers en buurtbewoners. Wellicht waren de buurtbewoners in 1950 allerminst opgetogen met de bouw van dat ‘nieuwe’ Zeemanshuis dat ze 63 jaar later met weemoed tegen de grond zagen gaan.

Laten we het maar toegeven: Antwerpen werd er daar aan de Falconrui niet lelijker op door de sloop van dat Zeemanshuis. Maar ik vond het ‘mooi’ want verbonden aan aangename momenten van vriendschap die niet meer terugkomen en jawel, verbonden aan jaren toen ik jonger was. “Démolir, c’est mourir un peu”, zouden we kunnen parafraseren.

Als ik zo een beetje terugkijk, neemt de kaalslag stilaan wel spectaculaire proporties aan. De school waar ik mijn middelbaar doorliep, bestaat niet meer; de plaats waar ik mijn studentenjob deed, heeft een andere bestemming gekregen; de school waar ik begon les te geven, bestaat niet meer wegens fusie; de tweede school waar ik les gaf, bestaat niet meer wegens een andere fusie; de gemeente waar ik opgroeide, bestaat niet meer wegens… jawel, fusie; tram 7 reed naar het Tolhuis, dat niet meer bestaat wegens afbraak (Tram 7 nog wel, maar het scheelde weinig of hij deed Mortsel niet meer aan); het gemeentehuis waar mijn vader 18 jaar gemeenteraadslid was, bestaat niet meer, eveneens wegens afbraak. Mijn eigen hoofd is slachtoffer van een letterlijke en niet aflatende kaalslag.

Och, gelukkig maar dat een stad leeft, dat er gebouwd en afgebroken wordt. Stenen en verstenen, het ligt akelig dicht bij elkaar. Maar het tempo moet niet te gek worden en in een tijd waarin zo veel dingen, zo snel veranderen, klampen mensen zich graag vast aan ankerpunten, zeker in een havenstad uiteraard.

Het Steen vormt zo’n ankerpunt; is dat altijd geweest en werd toch steeds verbouwd, aangepast en weer herbouwd. Iedere keer verdween het oude ankerpunt maar werd het er weer een in een nieuwe vorm. Als men in 2060 zal afbreken wat nu tegen het Steen wordt gekleefd, trekken onze kleinkinderen verontwaardigd van leer, betreurend dat weer een ankerpunt verdwijnt.

Uiteraard voel ik weinig geestdrift voor wat lijkt te verrijzen naast Het Steen, Het Steen zoals ik dat heb leren kennen en zoals Het Steen er volgens mijn ervaring uit hoort te zien, wat architecten en kunsthistorici daar ook even terecht als niet relevant aan feitelijke argumenten tegenover plaatsen. Ik wil het eindresultaat afwachten maar vrees dat het mijn oordeel niet fundamenteel zal vermogen om te buigen. Een ‘och, het valt nog mee’, lijkt me het beste wat ik er van mag verhopen want, los van objectief-esthetische overwegingen sterft met de aanbouw van het nieuwe Steen mijn generatie weer een beetje.

Die generatie moet de openheid van geest behouden om te beseffen dat de tijd onverbiddelijk is; de sloophamerhanteerders moeten op hun beurt begrip opbrengen voor de diepmenselijke wens om in een herkenbare omgeving te mogen flaneren.

Dat evenwicht tussen beweging en rust, zo eindig ik met een boude bewering, wordt sterker bedreigd naargelang deskundigen meer de overhand krijgen bij dergelijke beslissingen. Achterdocht is altijd gepaste als planologen, urbanisten en architecten zich op een tekentafel storten om de publieke ruimte naar hun rationele inzichten te gaan herschikken. Ze geloven doorgaans te zeer in de maakbaarheid van mens en samenleving om hen te vertrouwen.

Deze zondagse mijmering verscheen voor het eerst op Facebook.

Labels