Uit het leven van vandaag gegrepen

Uit het leven van vandaag gegrepen

 

Hoewel zo goed als uit het leven gegrepen, gekker ook, absurd zelfs een beetje, mijn zondagsmijmering.

“Slaapt ge”, vroeg hij aan haar. “Neen, hoe zou ik ook. Ge ligt al de hele nacht te woelen.” “Ja, de zenuwen zeker. En het is nu nog maar vier uur.” “Morgen zijt ge gene mens”, voorspelde ze, “en ik ook niet”, dacht ze er bij. Maar ze begreep hem wel. Het was ook niet niks wat ’s anderendaags op het programma stond. Ze was ook wel een beetje nerveus maar dat vertelde ze maar niet, want dan zaten ze elkaar toch maar wat op te jutten en kwam er van slapen zeker niks meer.

Kort voor de wekker ging – het alarm stond voor alle zekerheid een beetje te vroeg – was hij dan toch in slaap gevallen, zodat het gerinkel hem brutaal wekte uit de eindelijk ingetreden zich verdiepende sluimer. Hij schoot echter meteen klaarwakker en sprong uit zijn bed, zich weliswaar voelend alsof hij gisterenavond een bak trippel had binnengetrokken maar nadrukkelijk niet bereid het risico te lopen weer in slaap te sukkelen en zich net nu te overslapen.

Van onder de douche riep hij naar zijn vrouw of zijn kledij klaar lag. Daar liet ze zich niet op nakijken: zijn hemd en broek hingen, piekfijn gestreken, over de kapstok die aan de kleerkastdeur hing. Ze wist dat hij bij bijzondere gelegenheden graag een fijn blauw streepje draagt bij zijn iets donkerder blauwe kostuum dat niet leer was gedragen sedert ze het maanden geleden in de stomerij was gaan ophalen.

Het waren bijzondere tijden met die corona, dus mocht er vandaag zeker niets mislopen. Ze zou het zichzelf niet vergeven en vreesde dat het hem een zware, mogelijk fatale slag zou toebrengen. Zo kerngezond was hij nu ook niet meer; de leeftijd begon te wegen. Vandaag moest alles piekfijn verlopen want wie weet wanneer de kans zich nog eens zou voordoen. Vanaf een bepaalde leeftijd moet je alle kansen die zich aandienen met beide handen grijpen.

Normaal deed hij deze dingen niet maar ze kent hem door en door na die vele jaren samen en voelde het al enkele weken aan dat hij er nu wel heel erg naar uitkeek. “Ligt het papiertje klaar”, vroeg hij terwijl hij het vers gesteven hemd aantrok. Sedert hij met pensioen was, droeg hij alleen bij bijzondere omstandigheden nog eens een pak. Maar vandaag was dan ook zeer uitzonderlijk en om niets aan het toeval over te laten had zij, die tenslotte toch meer ervaring had in dit soort dingen, alles netjes op een papiertje geschreven.

“Wilt ge nog een koffie voor het vertrek?”, riep ze vragend vanuit de keuken naar boven. “Zou ik dat wel doen?”, vroeg hij terug. Hij dronk elke ochtend enkele bakjes troost maar zijn maag kromp vanochtend zo in elkaar dat hij er wel een beetje schrik voor had. “Liever thee”, riep hij. Zij duwde op de knop van de waterkoker en pikte een zakje Earl Grey uit het blik. Ze glimlachte. Hij dronk zelden thee en al zeker ’s ochtends niet. Hij had het echt wel serieus zitten.

Nog voor hij de keuken binnen kwam, rook ze hem al naderen. Hij was niet zuinig omgesprongen met de aftershave “Heb ik me verdomme juist nu bij het scheren toch wel gesneden zeker”, zeurde hij zich een weg door de woonkamer. Op haar “laat eens zien” tilde hij zijn kin op zodat ze de wonde kon bekijken. “Het bloed niet. Ge ziet er niks van en je gezicht is zo glad als wat.” “Toch geen bloed op mijn hemdsboord?” “Neenee.”

Het was van de trouw van hun dochter geleden dat ze hem nog zo zenuwachtig had zien ronddribbelen. “Zou ik al niet vertrekken, wat denk je?” “Neen, man, je bent nog veel te vroeg. Het is tenslotte maar een minuutje of tien van hier.”

Hij draaide wat aan de radioknop, schakelde die weer uit toen hij niets naar zijn zin vond; opende de krant maar sloot die alweer zonder er één zin bewust in gelezen te hebben. “Ik kan beter te vroeg zijn dan te laat”, vond hij, veegde met een doek over zijn schoenen, nam het vest dat over een keukenstoel hing, streek over de revers, knoopte het middelste knoopje vast en weer los. “Ze zien dat niet, ge draagt er toch een overjas boven”, kalmeerde zij hem. Ze ging met een borstel over de rug van zijn jas en daarna over de voorkant. “Piccobello. Als ik het al niet was, zou ik zo verliefd op je worden”, gekscheerde ze om de spanning wat te breken.

“Allez, wens me geluk”, zei hij toen hij de gang in stapte. Hij had de klink van de voordeur al in de hand toen zij riep: “Je bent het papiertje vergeten.” Hij sloeg zich voor de kop. “En ik ga eerst nog rap naar het toilet”, hoorde ze hem zeggen terwijl hij de trap weer opstormde.

Toen hij zijn tweede en definitieve poging ondernam om zijn tocht aan te vatten, stond zij aan de voordeur met een sjaal. “Trek die maar dicht rond de hals. Het is kouder dan ge denkt.” Een beetje jaloers was ze wel maar anderzijds, ze gunde het hem van ganser harte. Hij was al die jaren toch een goede man voor haar geweest en volgende keer – die zou vast wel komen – was het weer haar beurt.

Hij nam het Schots geruite textiel aan, knoopte het boven zijn jasboord, bekeek haar even in de vertrouwde ogen, drukte een snelle zoen haar lippen en ging de nog nevelige straat in waar een zwak ochtendzonnetje niet voor warmte maar wel voor een pril lentegevoel zorgde. Hij ademde de gezonde lucht in, blies speels dampwolkjes uit en genoot nu al van wat komen zou. Hij voelde bij het avontuur waar hij nu aan begon tintelingen die hem aan zijn wilde jongensjaren herinnerden. Dat hij dit nog mocht meemaken.

Na enkele meters ontvouwde hij het papiertje en las het aan zichzelf voor, kwestie van seffens geen gek figuur te slaan of, erger nog, fouten te maken. “250 gram kippengehak, drie schellekes jonge kaas, 150 gram filet américain en vier sneetjes zwarte woudham.”

Zo’n bezoek aan de slager krijgt in corona-tijden toch echt wel een bijzonder cachet.

(Vanochtend luisterde ik in de auto op weg naar het VRT-gebouw naar 'Berg en Dal' op Klara. Op het eind vroeg Pat Donnez aan zijn gast Luc Keppens wat die vandaag nog zou doen. “Mijn kleinkinderen bezoeken”, klonk het en de gast noemde de voornamen van wat blijkens zijn stemtimbre duidelijk drie oogappels zijn. “Mag dat wel?”, volgde meteen. “Ja, op afstand”, poogde de gast zich nog snel te herstellen van wat vandaag blijkbaar een vrijpostigheid heet. “Niet knuffelen hé”, volgde de wellicht goedbedoelde waarschuwing. “Neenee, zeker niet”, klonk de verdediging tegen de kritiek die hij mogelijk uitgelokt had.

We leven nu dus in zo’n maatschappij dat een grootvader zich moet verantwoorden als hij zegt op zondagmiddag zijn drie kleinkinderen te gaan bezoeken. Ik zat op slag in de juiste modus om even later in de Zevende Dag het beleid te hekelen van een regering die zonder enig parlementair debat basisvrijheden op de tocht zet.)

 

Zondagsmijmering verschenen op mijn Facebookpagina op 7 februari 2021.

 

Labels