Zondagsmijmering: Over illusies

Zondagsmijmering: Over illusies

Het gild der geschiedkundigen kan, naast andere onderscheidingen, opgedeeld worden in enerzijds de uitbeners en anderzijds de breedkijkers. (Ik hanteer hier alweer de grove bijl, niet het subtiele floret.) Terwijl de eersten de wetenswaardigheden tot in de kleinste hoekjes uitpuren, vergasten de tweeden hun lezersschare - doorgaans een veelvoud van de nietige aanhang waarmee de eersten zich moeten tevreden stellen - op een panoramische kijk, talloze facetten bundelend. Monster het voetnotenapparaat; de eersten kunnen er niet genoeg van krijgen, de tweeden willen er de neus wel eens voor ophalen.

De marxist Eric Hobsbawn leverde graag veelomvattend werk af, de behoudende katholiek Karel van Isacker deed het met ‘Mijn (‘Ons’ dus) land in de kering’, terwijl diens studies over de Antwerpse dokwerkers eerder in de eerste categorie gerangschikt horen te worden.

De Nederlander Johan Huizinga, want hij staat hier centraal, draait op een goede 400 blz. twee eeuwen door zijn ‘Herfsttij der Middeleeuwen’. Historici van de eerste categorie gingen vervolgens onvermoeibaar op zoek naar mankementen in zijn werk en betrapten hem ook daadwerkelijk op feilen. Hun namen verstoften evenwel in bibliotheekarchieven, Huizinga blijft lezenswaardig.

Gisterenavond las ik ‘Nederlands geestesmerk’ (1934/1935), overigens bijlange geen 400 zijden dik boek doch een slechts 78 blad omvattende uitschrijving ener toespraak.

Hij poogt te doen wat de titel belooft, met name te omschrijven wat de Nederlander kenmerkt. De lezing van dit werkje leert vooral hoe veranderlijk dergelijke ‘geestesmerken’ zijn want het Nederland van vandaag past toch niet meer zo nauw in wat Huizinga in ‘de fraaie formuleringen waarmee de auteur in zijn hele oeuvre zo gul strooide’ (uit de inleiding) vatte. Misschien kom ik er nog ooit op terug.

Hier beperk ik me tot bladzijde 43, alwaar Huizinga een ‘deugd van een gebrek’ toedicht aan de Nederlanders, ‘namelijk onze, vergelijkenderwijs gesproken, geringe vatbaarheid voor illusie en retoriek.’

Geen voordeel wanneer het de fantasie betreft, ‘als politieke eigenschap is dat gemis ongetwijfeld onder de positieve en heilzame factoren te rekenen’. Het verklaart, zo oordeelt Huizinga, waarom Nederland ‘voor sterke uitingen van politiek extremisme onvatbaar’ bleek.

Tja, de handelsgeest, historisch zo doordrongen bij onze noorderburen, paart slecht met revolutionaire ijver. Of dit nog geldt voor het ietwat stuurloos lijkende Nederland van vandaag, laat ik overigens in het midden.

Keren we gewoon terug naar de eigen haard. Ook bij ons lijkt de stevige bodem onder het politieke en maatschappelijke bestel vervaarlijk aan het schuiven te gaan. Handelsreizigers die illusies venten, gedijen in dergelijke sfeer.

Wie waarschuwt dat het zaaien van illusies leidt naar een oogst van desillusies, wordt weggezet als ambitieloos. De politieke zeepkistbeklimmer hanteert de logica van de listige marktkramer die voor zijn ontvlekker elke week weer genoeg klandizie vindt dat eerder valt voor een goed gebracht verhaal dan solide marchandise.

Huizinga vat dat Nederlandse ‘geestesmerk’ onder de term ‘burgerlijkheid’. Misschien is het dat wel wat (weer) in het geding is vandaag; het onheroische burgerfatsoen versus de illusie van de utopia.

Facebook, 22 oktober 2023

Labels