Zondagsmijmering: Over boer Wortel (bis)
Oplossingen voor de uitdaging waarmee de landbouwstand worstelt? “Alle romantiek ten spijt zal dat van schaalvergroting zijn…”, las ik in De Tijd. Maar De Tijd schudt dat imago van kille beurskrant niet zomaar van zich af, zeker niet alzo schrijvend. “Als we een ecologisch verantwoorde landbouw willen waarin de boer een faire prijs krijgt voor zijn producten, zullen we bereid moeten zijn om meer te betalen voor ons voedsel”, poneert Gazet van Antwerpen. Maar de winkelkar is al zo duur, zoals de voorbije maanden veelvuldig werd aangekaart, ook door kranten, door kranten die vonden dat daar dringend iets aan moest worden verholpen.
De rationele analyse, we horen ze niet altijd graag en de politicus die er zich aan bezondigt, betaalt de prijs harteloos genoemd te worden en het verwijt te krijgen onvoldoende empathie te tonen.
Welaan dan, denkt de handige politicus, laat me veel medeleven betuigen en oplossingen beloven die geen oplossingen bieden maar wel goed klinken. Ze worden er voor geprezen, deze handelaren in, tja, boerenbedrog, ook al leren de feiten dat het late bekeerlingen betreft die er nooit eerder blijk van gaven wakker te liggen van het landbouwersbelang, zoals dat nu bij die blokkerenden kan worden opgetekend. Illusies blijven een goed verkopend product op de politieke markt.
Dat alles gezegd zijnde, ratio is geen loper, geen alle deuren ontsluitende sleutel. Absoluut niet zelfs. Zo zijn we bijvoorbeeld allemaal een beetje boer, ook degenen die geen ploeg uit een haagschaar kunnen herkennen, geen vaars van een veulen weten te onderscheiden, geen stro van hooi. We stellen er ons iets oorspronkelijk bij voor, iets wat we missen, ook wanneer we er nooit over beschikten.
Stikstof, passende beoordelingen, gemeenschappelijk landbouwbeleid, SBZ-gebieden, … het zegt niet-boeren niets en beroert hen dan ook allerminst. Versmachtende regels, verlies aan greep op het leven, tanend zelfbestuur dus, het zegt ook niet-boeren veel, het beroert hen zeker. Dat is wat tallozen vandaag in het boerenprotest herkennen. En dus zijn ze mede-boer.
In maart vorig jaar schreef ik een ‘zondagsmijmering van een boerenzoon’ die ik hier graag, en dat tegen alle geplogenheden van deze rubriek in, nog eens herhaal aan het eind. U zal er weinig ratio in herkennen maar misschien wel iets anders. Het gaat onder meer over boer Wortel, de hoofdpersoon van Felix Timmermans’ niet genoeg te prijzen Boerenpsalm, gepubliceerd in 1935 maar voor wie door de details van plaats en ruimte heen prikt nog razend actueel, zoals deze dagen overigens ten overvloede blijkt. “Uiteindelijk gaat hij terug naar zijn land. Daar alleen vindt hij houvast”, lezen we in het colofon van de uitgave van 1989.
Ik tik wat regels van Timmermans (Felix natuurlijk) over, gelegd in de mond van boer Wortel: “Ha, heel de dag is voor u, van de morgen tot de avond. Ge moogt zaaien, plukken, planten, mesten, ge riekt naar de aarde, ge proeft ze, ze zit versteend in de groeven van uw handen. Gij zijt fier op uw werk, blij om de oogst, ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning.”
Voorbije tijd, dat beseffen we node, maar dat we rouwen om het verlies, daar kan geen rationeel argument tegen op. “Gij zijt fier op uw werk (…) uw eigen baas en uw eigen koning.” Vertel, wanneer mocht gij dat lest nog gevoelen?
Conner Rousseau, u herinnert zich hem zeker, ging het voorbije week in Nederland verkondigen alwaar hij bewees geen domme kerel te zijn. “Wij zijn emotionele wezens. 98 procent van onze beslissingen is op emotie gebaseerd”, onthulde hij in de buurt van Amsterdam zijn succesformule.
“Het veld draait gedurig door mijn geest. Ons Fien en mijn kinderen ook natuurlijk, maar bijzonder toch ons veld”, laat Felix boer Wortel ontboezemen om hem tegen het eind van het boek te laten uitroepen na het overwinnen van de verleiding “Ik had mijn veld terug! Mijn veld! Mijn veld!”
Het hieronderstaande, aangeboden aan de doorzetters die nog graag voortlezen, schreef ik op 5 maart 2023. U zal er vrijwel geen spoor van ratio in terugvinden (laat me u nu toch al maar een fijne zondag wensen):
Deze dagen wordt te allen kant de boerenstiel bezongen en bejubeld. Terecht, en waarom zou ik daar bij achterblijven? Mijn band met de landbouwerij is relatief beperkt maar niet gering van betekenis geweest voor mezelf.
Die had trouwens intenser moeten zijn, ware mijn kinderwens niet gebleven wat die altijd geweest was: een nobele kinderwens. Ook ik werd als dreumes, net als zowat iedereen en u dus wellicht ook, naar mijn toekomstplannen gevraagd door volwassenen die het gesprek niet op een andere wijze gaande wisten te houden. Begrijpelijk, zo’n boeiende gespreksgenoot was ik niet als vier-, vijfjarige en wanneer mijn ouders die vaststelling zouden hebben tegengesproken dan was dat niet uit gehechtheid aan de objectieve weergave der feiten maar gedreven door de allersubjectiefste der subjectiefheden: ouderliefde.
Dus, de minder vooringenomen volwassene die de beperkte conversatiemogelijkheden ten volle besefte maar mijn kleuterbestaan anderzijds toch niet compleet wilde negeren, stelde dan maar de klassieke vraag: “én menneke, wat wilt gij later worden?” Ik stond paraat om de aanspreker niet teleur te stellen en reageerde, welgemeend trouwens: “boerenzoon”.
Ijdel verlangen. Het is er dus nooit van gekomen en als ik mijn vader iets zou verwijten, wel, dat dan.
Ik leerde de boerenstiel later, zo tussen mijn 10 en 15, grondig kennen en die intense ervaring bevestigde eigenlijk gewoon dat mijn wens als vijfjarige niets had van onnadenkend gebazel maar alles van een uitbarstende ingeboren oerwens.
Mijn vader kocht een lapje landbouwgrond in de Limburgse Kempen en liet er een chaletje op neerpoten, illegaal maar met de oogluikende goedkeuring van de lokale opperbestierder die prompt belastingen hief op het onwettelijke niemendalletje. Dat oord groeide uit tot mijn onbegrensde vrijheidsparadijs, in die mate dat ik bij elke vakantie de paradoxale hoop uitdrukte me duchtig te zullen vervelen, opdat die periode van schoolloosheid naar gevoel langer zou aanslepen.
Een leeftijdsgenoot uit de streek werd dra mijn boezemvriend, elk weekeinde, elke vrije periode samen onbekommerd het toen nog ongerepte Kempenland verkennend.
Jos - tot mijn niet geringe verbazing kon een leeftijdsgenoot dezelfde naam dragen als mijn vader - was een… boerenzoon. Een echte. Hij was wat ik worden wilde maar nooit zijn zou.
Stinus, zijn vader, de boer dus, kon alles en deed alles, weliswaar zo lang hem het heft in handen werd gegund want ook Limburgse boeren zijn boeren en dus koppig, trots en zelfstandig. Er liepen dan ook wel wat vetes door het dorpje en de lijnen tussen ‘wij’ en ‘zij’ dienden gerespecteerd op straffe van verlies van die grote welwillendheid die een beetje boer graag betoont.
Stinus kon, uiteraard, ploegen, zaaien en maaien. Maar ook zo veel meer, alles eigenlijk, zoals met tractoren rijden. Dat maakte een enorme indruk op mijn jonge gemoed.
Hij had ook alles. Een boerderij, uiteraard, zijn eigen pikdorser, liet de vetgemeste varkens op zijn geleeg slachten - onverdoofd want toen mocht dat nog - had twee honden - één die rond trippelde en één in een kot - wat paarden, een schuur vol hooi- en strobalen, aldaar botten genoemd - ik ruik de heerlijke zoeterigheid nog en voel de scherpe strohalmen weer prikken - een toilet zonder doortrek, een voordeur die nooit gebruikt werd, een moestuin annex fruitbomengaard waar Maria de plak zwaaide, velden en weiden, stallen met kalveren, een gigantisch werkhuis met zowat alle denkbare alaam - die laspost leek mij het summum van vaardigheid te vergen, hij herstelde er alles mee - en een mesthoop, centraal tussen huis, schuur en stal. Kortom, Stinus had echt alles waar ik enig belang in kon stellen. Zelfs twee dochters.
Zijn rijk was weliswaar klein, we hebben het over de Kempen, maar hij was er meester. Soeverein.
Op een dag, toen we in fruitbomen aan het klimmen waren en een bepaalde tak mij te hoog gegrepen bleek, riep Jos’ lenige jongste zus me van hoger in de kruin toe: “haha, stadsmennekes kunnen dat niet”.
Ze had gelijk. Het was de schuld van mijn vader. Het was zijn fout dat ik ook geen boerenzoon was. Zij zat een tak hoger in de boom en dat gaf de hiërarchie wel treffend weer.
Het waren de jaren ‘70. Stinus is al lang dood. Boerderijtjes zoals de zijne, die trotse koninkrijkjes, verdwenen intussen. Het heimwee is nog springlevend, zoals blijkt. Niet alleen bij mij, zoals ook blijkt.
Ach ja, boer Wortel van Felix Timmermans’ Boerenpsalm stelde het met zijn boerenverstand al vast: “De ouderdom is als een zeef, ze laat alleen de zon door, en ze verguldt de herinneringen” waarop hij besluit “Dat is verdorie al goed…”
Facebook, 4 februari 2024
- Login om te reageren