Zondagse mijmering van op de Ierse zee

Zondagse mijmering van op de Ierse zee

Hij scheurde een blad van de maandkalender en kruiste de eerste dag van de volgende maand aan. 1 april 1923.

Het duurde gisterenavond een volle seconde of twee, best wel lang dus, voor ik opmerkte dat de dag die het scherm opriep net een eeuw geleden beweerd werd te hebben plaatsgevonden. Niet ongeveer, dag op dag honderd jaar vroeger. Het was er niet voor gedaan maar betrof zo’n toeval zoals dingen wel eens toevallig willen gebeuren. Onbedoeld en toch.

Pádraic Súilleabháin, de naam allen al, heet de kalenderafscheurder en de film was nog maar pas bezig.

Na amper enkele uurwerktikken hadden de beginklanken, het eerste beeld moest nog uit de mist ontsnappen om zich als Ierse kuststrook te laten herkennen, volstaan om me volledig in de greep van de prent te klemmen.

Zij had de film uitgepikt, zoals gewoonlijk. Wanneer het schermvertier, restaurantbezoek, keuze van vakantieoorden en dergelijk betreft, laat ik me graag de rol van serviele sloef aanmeten, me bij voorbaat neerleggend bij haar oordeel in de even comfortabele als gelukzalige zekerheid dat haar keuze me doorgaans beter bevalt dan bij de mijne het geval zou zijn.

‘The banshees of inisherin’ heet de prent, nog mals in de verpakking want daterend van 2022. West-Ierse sfeer, eilandsfeer; ik ben weerloos als die combinatie op me wordt losgelaten. Ze schrijven dus 1923, jaar in volle Ierse burgeroorlog op het vasteland aan de overzijde, de schoten op gehoorsafstand maar wel op afstand. De goede Ierse nationalisten nemen het er op tegen de betere Ierse nationalisten, al vond de andere helft dat het omgekeerd was. De eilandbewoners luisteren hoe het verloopt, op de achtergrond, terwijl hun leven voortkabbelt.

Het verhaal speelt zich dus af op een woest eiland, gefilmd op het Aran-archipellletje maar fictief Inisherin gedoopt, dat alles heeft van een wereld, zoals onze wereld toch ook maar een eiland is.

Benepen, saai, voorspelbaar, inteelterig, als je wil, maar ook ruwe puurheid, vriendschap, de essentie als essentie, mens en dier, mens en elementen als elkaars vijanden én bondgenoten; kortom een eiland dat leert dat elk stukje aarde een hele wereld vormt.

Pádraic, de kalenderman, en Colm Doherty houden beider handen trouw op één buik tot de film begint. Muzikant Colm, die het hogere zoekt in zijn viool, moet dan plots niks meer hebben van saaie Pádraic, die het diepere vindt in zijn ezel, en hoe het verder concreet afloopt, dat kan u gewoon zelf ontdekken door er naar mijn ervaring uitermate goed bestede 114 minuten van uw leven aan te wijden.

Het gaat, dat maak ik er dan van voor mij en nu voor u, over het moeilijke evenwicht tussen het eenvoudige leven, ter plekke geleefd, en het complexe, te leven met het oog op de eeuwigheid. Dat eenvoudige leven blijkt, eens verstoord, evenwel niet zo simpel, de complexiteit, eens betracht, toch ook een zoektocht naar rust. De wegen van de simpele ziel en de kunstenaar kruisen en gaan weer uit elkaar. Eb en vloed aan de westkust.

Benno Barnards ‘Afscheid van de handkus’ ligt opengevouwen op bladzijde 162 naast me. Lees deze mijmering als filmtip annex leestip.

Ik trek met potlood - eergisteren was het zowaar werelddag van het potlood en die trouwe vriend verdient zo’n werelddag, meer dan menig andere ding waaraan werelddagen besteed worden - streepjes bij treffende passages in een boek en in Barnards jongste bleef tot nu geen der 162 eerste bladzijden ongeschonden.

(Eigenlijk leest ook deze van Barnard overigens als een langgerekt pleidooi om zelf radicaal te stoppen met het fabriceren van kreupele woordcombinaties in de valse illusies zinnen te hebben gesmeed. Barnard kan schrijven, wij niet. Maar ach, is het bestaan van Peter Goossens een argument om geen eitje meer te bakken?)

Op bladzijde 66 vind ik een potloodstreep naast volgende passage: “Voelt u die tocht? Dat is de wind die blaast door het gat dat gaapt tussen de abstracte, eminent predikbare verbondenheid met zeven miljard aardbewoners en het oude vrouwtje uit mijn kindertijd, dat nog altijd de straat wil oversteken.” Ze past bij de film want die gaat over dat gapende gat. Ook zo’n toeval dat een zin in het boek dat je leest, aangeeft waarover de film gaat die je bekijkt, terwijl niets ze met elkaar verbindt.

Aardig zijn? Herinneren we iemand uit de 17e eeuw omdat die aardig was, vraagt Colm zonder een antwoord te believen. Maar Mozart kennen we nog wel, aardige vent of niet, waarop Colm zijn viool weer oppakt.

Mozart? Ken ik niet reageert Pádraic, maar zijn zus Siobhán, de naam alleen al, zal hij altijd aardig blijven vinden. (“Sommige dingen gaan nooit voorbij. En volgens mij is dat goed”, sluit Pádraic de film af.)

Siobhán trekt haar dronken broer uit de pub, Colm er bij het buitengaan attent op makend dat Mozart in de 18e eeuw leefde, niet de 17e.

En zo stuitert het sympathieballetje doorheen de film heen en weer. Zelfs de afstootwekkende eilandchampetter wekt even een grein medeleven.

Films die doen mijmeren, ze komen bijna in de buurt van boeken die doen mijmeren. U krijgt er hier één van elk gesuggereerd.

Ik voeg er een foto aan toe van een ezelszoen op Inis Oirr, getrokken kort vóór ik op de knieën ging voor mijn filmuitpikster.

Fijne zondag.
 

Facebook, 2 april 2023

Labels