Zondagse mijmering: De kloosterpoort

Zondagse mijmering: De kloosterpoort

Ik zit weer in ons tuintje, weze het minder uitbundig dan vorige week want het zonnetje verflauwt en de klok is al te ver opgeschoten. Dat is de fout van de VRT - die opgeschoten klok, niet dat verdichtend wolkendek - die mij naar de studio sommeerde om 1 mei van commentaar te voorzien. Vanochtend knuffelde ik mijn door een slap ochtendzonnetje beschenen tuintrots, de vijgenboom, en herhaalde die handeling, met nog meer passie, daarna bij de fotografe, vooraleer me Brusselwaarts te begeven. Schminken, koffietje, debat en weer naar huis. Dan lukt het uiteraard niet tijdig mijn mijmering op het volk los te laten. Gelieve me hiervoor te verschonen.

Ik wilde even stilstaan bij wat deze week niet te ontwijken leek en zal dat ook, ietwat verlaat, doen. Het betreft de omgang tussen de seksen, een thema dat ieder van ons al van jongsafaan beroert.

Wat dat betreft leeft de mens, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de deze weken driftig af en aan vliegende merel of het duivenpaar dat zich in onze muurstruik voldoende beschut acht om er hun intimiteit te beleven, in de eeuwige lente. Wij kennen geen eitjeslegmaand, ons broedseizoen start de dag nadat het vorige eindigde.

Die tijdloze drift brengt mensen in verwarring, stelt hen voor keuzes, onzekerheid en twijfel, rode oortjes en blauwtjes lopen, vormt aanleiding tot gekonkelfoes en lachsalvo’s, uitgelokt door in dergelijke aangelegenheden doorgaans wat minder fijnzinnige humor. Kortom, dat kronkelige, overwoekerde, niet of onduidelijk bewegwijzerde pad bewandelt niemand zonder minstens af en toe op een zijspoor terecht te komen als het al niet in de sloot is.

In het ouderwetse katholieke Vlaanderen moesten waarschuwingen voor hel en verdoemenis het uitglijden helpen vermijden. Vernieuwers achtten die techniek niet toereikend, wel frustrerend en onderdrukkend en dus werd de rits van de tent opgetrokken, figuurlijk én letterlijk. De seksuele bevrijding, de taboeloze wulpsheid, de lichamelijke losbandigheid, de relationele permissiviteit - hoe lang geleden dat ik dat woord nog las - het brak helemaal door na de bevrijding van de ‘68-generatie.

En dan beleven we zo veel jaren later een week met de veroordeling van Jan Fabre wegens ongewenst seksueel gedrag en heel Nederland op de kop wegens een straffejongensverhaal dan wel verkrachtingszaak van Johan Derksen. Net diezelfde week kwamen wij terecht op een Netflix-reeksje over Jimmy Savile, de iconische Britse allemansvriend die, nochtans permanent voor de camera’s de sympathieke excentriekeling uithangend, honderden kinderen misbruikte zonder daar rekenschap voor te moeten geven omdat de zaak pas echt losbarstte na zijn dood.

Savile was in ‘68 al 42, dus hij is een product van de duistere tijden al deed hij flink zijn best mee te zijn met zijn tijd.

Derksen zag het levenslicht in 1949, dus 19 in ‘68.

Fabre een broekje van 10, Overmars - laat ik diens balletje dan ook maar in deze roulette rollen - zou pas 5 jaar na ‘68 in de wieg rollen. Het zijn maar enkele voorbeelden uit een te lange reeks.

De hele #metoo-beweging wil wel eens graag de indruk wekken dat het hoog tijd wordt dat nagedacht wordt over seksualiteit en relatievorming alsof dat al niet ruim 50 jaar in het middelpunt van de maatschappelijke zoektocht zou staan.

In bepaalde uitwassen schuurt #metoo dicht aan tegen repressieve hysterie maar in de kern - je respecteert andere mensen in hun seksuele integriteit - heeft die beweging natuurlijk gewoon gelijk.

En al klinkt die middeleeuws ridderlijke eerbied voor de vrouw, de schroomvolle omgang met wat potentieel de moeder van jouw kinderen zou kunnen worden of, en ook dat behoort terughoudendheid op te roepen, die van anderen, hopeloos ouderwets, wordt ze graag weggezet als achterhaalde fatsoenrakkerij en falen we allemaal al te dikwijls wanneer ons gedrag tegen die maatstaf wordt afgemeten, we stoten op de feitelijke vaststelling dat het overboord gooien er van, ook niet echt soelaas bood.

Ligt het aan mij dat ik volgende anekdote daar wel bij vond passen?

Gisteren wandelde ik voorbij een oud klooster, intussen omgevormd tot een soort woonproject. Een jonge moeder belde aan, haar twee kleine zoontjes bestudeerden de plaquette aan de muur. De mama zorgde voor wat context bij een afbeelding. “Dat zijn nonnetjes. Die woonden hier vroeger en geloofden in god. Wij geloven niet in god hé jongens”, waarop ze voortging in onvervalste catechismusstijl “waarin geloven wij?”

Ik zag de zoontjes weifelen. Ze waren het duidelijk ooit ingepeperde antwoord blijkbaar vergeten. “Ja mama, waarin geloven wij?”, riepen ze haar ter hulp.

Benieuwd naar het antwoord vertraagde ik en veinsde een ander plakkaat te bestuderen. “Dat weet je toch”, kwam het bevrijdende antwoord, “wij geloven in onszelf”.

Ik vervolgde mijn pad maar dat antwoord kaapte mijn volgende gedachten. Dat God haar niets meer zei, alle begrip daarvoor. De bewijsvoering omtrent Diens bestaan is allerminst sluitend. Moet dat betekenen dat we Hem daarom gewoon vervangen door Onszelf?

De devote aanbidding van de Heilige Ik - waar ook zo’n formele katholiek als die Savile zich geniepig aan bezondigde - als wegwijzer naar een betere wereld…?

Daar ga ik het toch nog even, turend naar mijn vijgenboom, over nadenken want heel overtuigend klinkt het niet.

Deze zondagse mijmering verscheen op Facebook op 1 mei 2022.

Labels