Zondagse mijmering: Brouwers’ laatste deur sloeg dicht

Zondagse mijmering: Brouwers’ laatste deur sloeg dicht

Jeroen Brouwers is dood. Niet onverwacht want uitgeleefd na 81 jaren van intensief beleefd leven. Deze schrijver verschafte ook mij menig uur taalplezier en als u nooit iets van hem las, lijkt de omstandigheid zeer geschikt daar nu mee te beginnen. Zijn oeuvre mag als afgesloten beschouwd worden.

Brouwers’ stilistische vermogen, deze week te allen kant geprezen, bracht me steeds, naast het genoegen dat het verschafte, in een door jaloezie gedreven staat van ontreddering wegens het onvermogen dat zijn taalvirtuositeit bij mij zo manifest blootlegde, evenwel nooit zo sterk dat ik er mijn dilettantisch getokkel op het klavier ooit voor heb gestaakt. U bent daar op dit ogenblik getuige van. Het bestaan van de Champions League lijkt me geen goede reden om niet meer tegen een balletje te trappen op een door kromme krijtlijnen omzoomd patattenveld waar neergesmeten rugzakken, niet zonder veel ruimte voor onmin latend, bepalen welk lot een trap naar het doel beschoren is.

Ik hou van taal en zeker van Brouwers’ wijze om daarmee om te springen. Zijn ongezoutenheid droeg in niet geringe mate bij tot mijn hoogachting.

Een vrolijke Frans ging met hem niet heen. Zo vulde Brouwers 758 blz. met verhalen van Nederlandstalige auteurs die zelfmoord pleegden en liet op die ‘De laatste deur’ een 432 pagina’s tellend supplement volgen met soortgelijk materiaal uit andere taalgebieden. Deze Brouwers werkte ik niet af. Na enkele honderden vellen zelfmoord vermag zelfs de grootste taalvirtuositeit niet mijn aandacht langer wakend te houden.

Deze Hollander kende en fileerde Vlaanderen, waar hij een aanzienlijk deel van zijn leven woonde, altijd met van liefde getuigend gebrek aan respect.

In 1992 besprak hij bijvoorbeeld Johan Anthierens’ Het ridderspoor, handelend over Willem Elsschot en met die titel doelend op diens echte naam. Over dat icoon van de Vlaamse literatuur werd veel geschreven evenwel zonder nog veel nieuwswaardigs toe te voegen, vond Brouwers.

“De lezer gelooft het allemaal graag, maar het begint wat broeierig te worden onder deze theemuts van aanbidding, waar een verstikkende geur begint af te walmen, als van te veel bloemen in een sterfkamer.” Tja, inpakken dan maar denkt iedereen die nog iets over Elsschot plande te pennen na het lezen van zo’n zin.

Anthierens had dat dus net nog wel gedaan - iets geschreven over Elsschot - maar niet tot genoegdoening van Brouwers die dwars en Hollander genoeg was gebleven om de in Vlaanderen obligatoir geachte bewondering voor Anthierens aan de laars te lappen want die “bezigt een stijl die nog het meest doet denken aan ballet, uitgevoerd door reumapatiënten”.

Brouwers vond Anthierens’ boekje dus maar niks, “een opstapeling van bric-à-brac, verzameld door iemand die van de glans van een punaise zal beweren dat het het licht van een komeet is.”

Aangezien Brouwers wegens heengaan geen kennis kan nemen van deze tekst, waarmee ik de bizarre veronderstelling suggereer dat die kans vóór zijn verscheiden wel bestond, kan ik mij met deze aanhalingen gerust ietwat bezondigen aan wat hij Anthierens verwijt wanneer die een heel hoofdstuk vult “met ‘mooie zinnen’ uit het bewonderde oeuvre, zoals een bakvis dit zou doen in haar poëzie-album.”

Op een mijner boekenplanken staan de Brouwersen dicht tegen de door mij ook zeer bekoesterde Bomansen - waar uit diens 7-delig uitgegeven Werken bij mij deel VI ontbreekt, dus mocht u daar ooit op stoten - slechts van elkaar gescheiden door Bordewijk. Gelukkig juist door Bordewijk want die kan dat aan, hij is een man met Karakter.

Recent gaf EW, het vroegere Elsevier Weekblad, een bundel uit met bijdragen van Bomans aan dat tijdschrift waaraan hij sedert 1945 meewerkte. Hij schreef bij zijn toetreding tot de redactie “Ik dacht, ik ben terechtgekomen in een gekkenhuis van heel hoog niveau met uiterst begaafde patiënten.”

Ik geef toe ‘s avonds graag in het nalatenschap van die ooit beroemdste en meest gelezen Nederlandse auteur maar ook toen al door Kenners als matig beoordeelde Bomans te grasduinen en daar dan heel geniepig, want Bomans hoor je als literatuurliefhebber dus te verguizen, van te genieten, soms tot schuddebuikends toe. Maar dat zal ik publiek uiteraard nooit dan pas na foltering toegeven.

Ik voeg er trouwens graag aan toe: wie met een grap alleen maar lacht, heeft de mop niet begrepen. Achter Bomans’ geestigheid zat veel meer dan een losse kwinkslag al pleegde hij, dient erkend, inderdaad geen Grote Literatuur.

Bomans mag zich tot vandaag naamgever noemen van een aan hem toegewijd Genootschap, tegenwoordig samengesteld uit een ledengroep waar grijs en kaal met elkaar voor dominantie wedijveren maar dat, voor zo ver ik kan nagaan, wel het Anti-Bomansgenootschap overleefde. Droef, want wanneer je geen vijanden meer tot activiteit kan aanzetten, is de vergetelheid aanstaande.

Ik blijf, zonodig tot de laatste snik, Bomansadept. Jeroen Brouwers was een kenner en schreef het hoog gewaardeerde ‘Over Godfried Bomans’ dat gaat over Godfried Bomans. Geen gewone biografie want “Het is alsof Brouwers een nieuw genre heeft geschapen” vond Maarten ‘t Hart, zelf niet bepaald Bomans-fan en sterk naar de geest van dat Anti-Genootschap neigend maar intussen diens lot van vergetene wel ten volle delend.

Ik ga ‘Over Godfried Bomans’ herlezen, zo twee vliegen in één klap slaand want Brouwers én Bomans samen genietend. Jeroens oordeel over Godfried dat niets wat Bomans over Bomans vertelt voor waar mag worden aangenomen, moge hier volstaan als raadgeving voor wie ooit nog eens iets van Bomans zou lezen of herbekijken. Hij schreef zelf trouwens dat een goed verteller, en dat was hij, “een nieuwe waarheid schept, waarnaast de feitelijke toedracht tot de grootte van een erwt verschrompelt.”

Hij was naast populaire lezingenzalenvuller ook een televisievedette. Trakteer uzelf via youtube bijvoorbeeld op het interview dat Jan Van Rompaey in 1970 op Schiermonnikoog van de schrijver afnam. Diens verbeelding maakte de realiteit inderdaad vrijwel overbodig, wat de bewonderenswaardige Van Rompaey op die duinpan geen ogenblik uit balans bracht trouwens.

Nu ik me toch als bakvis geout heb, durf ik afsluiten met een ander citaat, een stukje uit een gedicht van Bomans, toen 19 jaar jong en nog worstelend met een ongeoefende pen. Het gaat over ‘Het meisje’:

(…)

Wanneer zij lacht

gebeuren er een massa dingen

Wanneer zij lacht vallen er om te beginnen

twee kuiltjes in haar wangen

kleine zachte kuiltjes

Deze kuiltjes zijn een wonder op zich

Wanneer de Engelen niet in den Hemel woonden

zouden zij allang in deze kuiltjes zijn

God had zich na ‘t scheppen van deze kuiltjes

gerust terug kunnen trekken.

(…)

Wie was dat meisje? Bomans schreef deze wat onbeholpen maar qua beeldspraak vertederende regels in februari 1932, het geboortejaar van mijn in oktober verjarende moeder. Ging het over de kuiltjes van mijn grootmoeder?

Deze Zondagse mijmering verscheen op Facebook op 19 mei 2022. 

Labels