Wetsvoorstel tot regeling van de deelname van buitenlandse gezagsdragers aan politieke activiteiten in België

Wetsvoorstel tot regeling van de deelname van buitenlandse gezagsdragers aan politieke activiteiten in België

Hieronder vindt u de volledige tekst van het wetsvoorstel tot regeling van de deelname van buitenlandse gezagsdragers aan politieke activiteiten in België.

Toelichting

 

Dames en heren,

 

Dit voorstel wil de mogelijkheid scheppen te vermijden dat buitenlandse staatshoofden, regeringsleiders en regeringsleden door op het Belgische grondgebied deel te nemen aan politieke of andere activiteiten die gerelateerd zijn aan de Staat waartoe het betrokken staatshoofd, regeringsleider of regeringslid behoort, direct of indirect buitenlandse politieke conflicten bij ons zouden importeren, het samenleven tussen bevolkingsgroepen in België bemoeilijken, mensenrechten in het gedrang brengen of daartoe oproepen door de verplichting op te leggen aan genoemde gezagsdragers om voorafgaandelijk toestemming te vragen aan de Belgische regering wanneer zij wensen deel te nemen aan dergelijke activiteiten.

 

Er weze voor de volledigheid aan herinnerd dat artikel 17 van het EVRM voorziet dat geen bepalingen uit dat Verdrag kunnen worden ingeroepen voor activiteiten of daden “met als doel de rechten of vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld teniet te doen of deze verdergaand te beperken dan bij dit Verdrag is voorzien”.

 

Uiteraard kunnen met het oog op de openbare orde reeds beperkende maatregelen genomen worden en die blijven vanzelfsprekend van kracht. Het kader van het internationale recht moet het sjabloon vormen waarbinnen de hier voorgestelde regeling past.

 

De betrekkingen met buitenlandse Staatshoofden, regeringsleiders en regeringsleden worden geregeld door het internationaal recht, inzonderheid:

- het beginsel van de soevereine gelijkheid van Staten, zoals bepaald in artikel 2, lid 1 van het Handvest van de Verenigde Naties van 26 juni 1945

- het beginsel van niet-inmenging in interne aangelegenheden zoals bepaald artikel 2, lid 7 va het Handvest van de Verenigde Naties van 26 juni 1945

- het Verdrag van Wenen van 18 april 1961 inzake diplomatiek verkeer,

- de voorrechten en immuniteiten, zoals onder meer gewaarborgd door het Verdrag van New York van 14 december 1973 inzake de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen internationaal beschermde personen, met inbegrip van diplomaten en het internationaal gewoonterecht.

 

Het is van belang om aan te stippen dat ingevolge de geldende internationale en nationale regelgeving de federale regering vandaag reeds de toegang tot het grondgebied van, minstens, buitenlandse staatshoofden, regeringsleiders en ministers van buitenlandse zaken kan weigeren.

 

Buitenlandse staatshoofden, regeringsleiders en ministers van buitenlandse zaken mogen zich slechts op het grondgebied van een andere soevereine Staat begeven indien deze daarvan op de hoogte is en bovendien de toestemming heeft verleend. In ieder geval genieten zij immers voorrechten, immuniteiten en onschendbaarheid wanneer zij het grondgebied van een andere staat betreden.

 

Het is omwille van deze voorrechten en immuniteiten dat het gastland bijzondere verplichtingen heeft jegens het staatshoofd, regeringsleider of minister van buitenlandse zaken, onder meer op grond van artikel 1 van het Verdrag van New York van 14 december 1973 inzake de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen internationaal beschermde personen, met inbegrip van diplomaten. Onder meer om deze redenen dienen deze internationaal beschermde personen de toestemming te krijgen om het grondgebied van een andere staat te betreden. Uiteraard kan deze toestemming ook op elk moment worden ingetrokken.

 

De toepasselijke rechtsregels ter zake werden in herinnering gebracht door het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 oktober 2012 in een zaak (C-364/10) aanhangig gemaakt door Hongarije tegen Slovakije. Het Hof heeft in zijn arrest geoordeeld dat de Slovaakse regering niet verplicht was om de Hongaarse president toegang te verstrekken tot haar grondgebied om deel te kunnen nemen aan de onthullingsceremonie van een standbeeld van Sint-Stefanus op een symbolische datum.

 

Het Hof heeft toen gesteld dat aan de president beperkingen konden worden opgelegd met betrekking tot zijn recht van vrij verkeer, omwille van het feit dat zijn bijzondere positie gepaard gaat met voorrechten en immuniteiten. Om die reden had hij niet onder dezelfde voorwaarden als een gewone burger toegang tot het grondgebied van een andere lidstaat. Hoewel de president het Hongaars staatsburgerschap heeft en dus ook de hoedanigheid van burger van de Europese Unie geniet, konden alsnog beperkingen worden opgelegd. Dezelfde redenering geldt a fortiori voor staatshoofden en regeringsleden van andere Staten die geen lid zijn van de Europese Unie.

 

Dit voorstel beoogt de regelgeving te verduidelijken. Ingevolge het beginsel van de soevereine gelijkheid van Staten en het verbod op inmenging in interne aangelegenheden kan men aan buitenlandse Staatshoofden, regeringsleiders maar ook aan andere regeringsleden opleggen dat zij een voorafgaandelijke toestemming moeten krijgen indien zij wensen deel te nemen aan politieke activiteiten op Belgisch grondgebied.

 

Het Duitse Grondwettelijke Hof herinnerde er in een recent arrest (Bundesverfassungsgericht, 2 BvR 483/17, 8 maart 2017) nog aan dat staatshoofden en regeringsleden volgens het internationaal recht geen recht tot toegang hebben tot het grondgebied van andere Staten, maar dat zij een expliciete of minstens impliciete toestemming nodig hebben van de regering. Deze toestemming is een beslissing in het kader van het buitenlands beleid van de ontvangstaat dat geregeld wordt door het internationaal recht, inzonderheid het beginsel van de soevereine gelijkheid van Staten, zoals bepaald in artikel 2, eerste lid van het Handvest van de Verenigde Naties.

 

Krachtens artikel 167 van de Grondwet heeft de Koning de leiding van de buitenlandse betrekkingen. De federale regering moet dan ook kunnen beslissen of een buitenlands staatshoofd of regeringslid mag deelnemen aan politieke activiteiten op het Belgisch grondgebied. De staatshoofden en regeringsleden zijn gehouden om zich te schikken naar de beslissing van de federale regering, dit onder meer

ingevolge:

 

- het Verdrag van Wenen van 18 April 1961 inzake het diplomatiek verkeer. Artikel 41 van het dat verdrag bepaalt in het bijzonder: “Ongeacht hun voorrechten en immuniteiten is het de plicht van alle personen die deze voorrechten en immuniteiten genieten de wetten en regelingen van de ontvangende Staat te eerbiedigen. Zij hebben ook de plicht zich niet in te laten met de binnenlandse aangelegenheden van die Staat.”

- het beginsel van niet-inmenging in interne aangelegenheden zoals bepaald artikel 2, lid 7 van het Handvest van de Verenigde Naties van 26 juni 1945

 

Onder politieke activiteiten worden in het bijzonder verstaan alle bezigheden die de vorm aannemen van deelname aan activiteiten die verband houden met verkiezingen, op welk niveau ook, of nationale referenda,  zoals onder meer deelname aan politieke campagnes, meetings of congressen die in die context worden georganiseerd. Het louter uiten van een politieke overtuiging wordt niet beschouwd als een politieke activiteit, tenzij dit geschiedt in het kader van het bovenvermelde.

 

Het toepassingsgebied van dit voorstel wordt beperkt tot politieke activiteiten die gerelateerd zijn aan de Staat waartoe het betrokken buitenlands staatshoofd, regeringsleider of regeringslid behoort.

 

 

Wetsvoorstel

 

Artikel 1

 

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

 

Artikel 2

 

Buitenlandse staatshoofden, regeringsleiders of regeringsleden kunnen slechts deelnemen aan politieke activiteiten die gerelateerd zijn aan de Staat waartoe het betrokkene staatshoofd, regeringsleider of regeringslid behoort, indien zij voorafgandelijk toestemming hebben gekregen van de regering. Deze bepaling geldt onverminderd de toepassing van het geldende internationaal recht en het recht van de Europese Unie.

 

Artikel 3

 

Een voorafgaandelijke toestemming is niet vereist voor staatshoofden, regeringsleiders en regeringsleden van lidstaten van de Europese Unie, onverminderd het recht van de regering om beperkingen aan hun vrij verkeer op te leggen wanneer zij wensen deel te nemen aan activiteiten die het de regering moeilijk zouden maken hen de bijzondere bescherming te verlenen die gepaard gaat met de voorrechten en immuniteiten waarop zij aanspraak kunnen maken.

 


 

Hier geplaatst op 31 maart 2017. 

 

Foto: © Belga

 

TIP: Dankzij internet kunnen wij ook veel mensen bereiken buiten de klassieke media om. Help daarbij en deel dit artikel. Gewoon op de knop hieronder drukken.

 

LEESTIP: Belangstelling voor de selectie van mijn schrijfsels uit 2016? Stort 19,95 euro (verzending inbegrepen) op rekeningnummer BE52 4143 3177 6109 met vermelding van uw volledige adres en binnenkort liggen 226 blz. De Roover in uw bus